Isaiah 13

Want na al deze straffen zult u zich niet bekeren en u niet naar Hem, de Here van de hemelse legers, toekeren.

1
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse Es. 9:14.
2
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses Es. 9:13-14.
Daarom zal de Here in één dag Israël ontdoen van kop en staart, de leiders en de valse profeten.
3Want de leiders hebben het volk langs dwaalwegen steeds verder naar de ondergang gevoerd. 4Daarom beleeft de Here geen genoegen aan hun jonge mannen en heeft Hij zelfs geen medelijden met de weduwen en de wezen. Want zij zijn huichelaars en uit hun monden komt alleen dwaasheid. Daarom is zijn toorn nog niet bekoeld en heeft Hij zijn hand nog dreigend opgeheven. 5Hij zal al deze verdorvenheid, deze dorens en distels, verbranden. De vlammen zullen ook de bossen in de as leggen en alles zal in rook opgaan. 6Het land is zwartgeblakerd door dat vuur, door de toorn van de Here van de hemelse legers. Het volk valt ten prooi aan de vlammen. 7Iedereen vecht tegen zijn broeder om zijn eten te stelen, maar niemand heeft ooit genoeg. Ten slotte zullen zij zelfs het vlees van hun verwanten eten! 8Manasse tegen Efraïm en Efraïm tegen Manasse en die beiden tegen Juda. Zelfs door dit alles zal Gods toorn nog niet zijn bekoeld en blijft zijn hand dreigend tegen hen opgeheven.’ 9

De straf voor Assur

10‘Wee de onrechtvaardige rechters en zij die slechte wetten uitvaardigen,’ zegt de Here, 11‘zodat er geen gerechtigheid is voor de armen, weduwen en wezen. Zelfs zij worden door hen beroofd. 12En wat zult u doen als Ik vanuit een ver land de verwoesting op u afstuur? Tot wie zult u zich wenden om hulp? Waar zullen uw schatten veilig zijn? 13Ik zal u niet helpen, u zult voortstrompelen als gevangenen en tussen de verslagenen op de grond liggen. En zelfs dan is mijn toorn nog niet bekoeld en blijft mijn hand dreigend opgeheven. 14Assur is de zweep van mijn toorn, zijn militaire kracht is mijn wapen tegen dit goddeloze en vervloekte volk. 15Hij zal hen tot slaven maken, hen uitplunderen en als vuil onder zijn voeten vertrappen.

16Maar de koning van Assur zal niet weten dat Ik hem stuurde. Hij zal eenvoudig denken dat hij mijn volk aanvalt als onderdeel van zijn plan om de wereld te veroveren. 17Hij zal aankondigen dat al zijn aanvoerders spoedig koningen over de veroverde gebieden zullen zijn. 18“Wij zullen Kalno vernietigen, net als Karkemis,” zal hij zeggen, “en Hamat zal net als Arpad tegen ons ten onder gaan. Samaria zullen wij vernietigen, net zoals wij het Damascus deden. 19Wij hebben menig koninkrijk ten val gebracht dat machtiger afgoden kende dan die van Samaria en Jeruzalem. 20Als wij Samaria en zijn afgoden hebben vernietigd, zullen wij ook Jeruzalem met zijn afgoden te gronde richten.” ’

21Nadat de Here de koning van Assur heeft gebruikt om zijn doel te bereiken, zal Hij Zich tegen het volk van Assur keren en de Assyriërs op hun beurt straffen, want zij zijn trotse en hooghartige mensen. 22Zij beweren: ‘Wij hebben door eigen kracht en wijsheid deze oorlogen gewonnen. Met onze eigen kracht braken wij de muren kapot, vernietigden het volk en droegen hun schatten weg.
Copyright information for NldHTB